Het te gebruiken hijsmateriaal dient voorzien te zijn van een certificaat. Een soort geboortebewijs met daarop de gegevens zoals lengte, diameter, maximum werklast, etc. van het product, de leverancier, eventueel verplichte beproevingen, etc. De vermelde gegevens op dat certificaat (IIA verklaring) moeten overeen komen met het hijsmateriaal. Zonder deze verklaring valt er niets te inspecteren. We kunnen immers niet controleren of het hijsmiddel in originele staat is. Mt behulp van de IIA verklaring kan dit wel. Dit is dan ook het eerste inspectiepunt.
Ten aanzien van de keuringen wordt onderscheid gemaakt in een aantal soorten inspecties.
Controle De gebruiker moet voorafgaand aan het gebruik van het 'arbeidsmiddel' visueel controleren of het middel veilig gebruikt kan worden.
Inspectie Dit is de jaarlijkse inspectie waarvan rapport opgemaakt moet worden.
Keuring en beproeving Voordat een hijsmiddel op de markt gebracht wordt moet de fabrikant controleren of het product inderdaad een veiligheidsfactor x heeft, etc. En, is het in een aantal gevallen voorgeschreven dat een hijsmiddel bijvoorbeeld om de 4 jaar op de trekbank moet. Dit laatste noemen we een beproeving.
De keuring heeft te maken met de CE-markering en is een taak van de fabrikant, middels de II! verklaring geeft hij aan dat het product aan de eisen voldoet.
Of een beproeving uitgevoerd moet worden meldt de fabrikant in dezelfde II verklaring. Nog een reden dus waarom dit certificaat aanwezig moet zijn!
Bevoegdheden De controle en inspectie mag, als de kennis aanwezig is, in eigen beheer uitgevoerd worden. De keuringen is een zaak van de fabrikant en laten we verder buiten beschouwing. Een eventueel voorgeschreven 4 jaarlijkse beproeving mag ook in eigen beheer uitgevoerd worden alleen ontbreekt het de meeste bedrijven aan (relatief dure) middelen om dit uit te voeren.
Arbobesluit artikel 7.4a Keuringen
1. Een arbeidsmiddel waarvan de veiligheid afhangt van de wijze van installatie wordt na de installatie en voordat het voor de eerste maal in gebruik wordt genomen gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren.
2. Een arbeidsmiddel als bedoeld in het eerste lid, wordt voorts na elke montage op een nieuwe locatie of een nieuwe plek gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren.
3. Een arbeidsmiddel dat onderhevig is aan invloeden die leiden tot verslechteringen welke aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van gevaarlijke situaties wordt, zo dikwijls dit ter waarborging van de goede staat noodzakelijk is, gekeurd, waarbij het zo nodig wordt beproefd.
4. Een arbeidsmiddel als bedoeld in het derde lid, wordt voorts gekeurd, waarbij het zo nodig wordt beproefd, telkens wanneer zich uitzonderlijke gebeurtenissen hebben voorgedaan die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van het arbeidsmiddel. Als uitzonderlijke gebeurtenissen worden in ieder geval aangemerkt: natuurverschijnselen, veranderingen aan het arbeidsmiddel, ongevallen met het arbeidsmiddel en langdurige buitengebruikstelling van het arbeidsmiddel.
5. Keuringen worden uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling.
6. Schriftelijke bewijsstukken van de uitgevoerde keuringen zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.
7. Dit artikel is niet van toepassing op attractie- en speeltoestellen waarop het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen van toepassing is.
8. Het eerste tot en met het vijfde lid zijn niet van toepassing op steigers waarop artikel 7.34 van toepassing is.
9. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op:
a. hijskranen waarop artikel 7.19 van toepassing is;
b. hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen waarop artikel 7.29 van toepassing is;
c. liften waarop het Liftenbesluit I, dan wel het Besluit liften van toepassing is;
d. stoom- en damptoestellen waarop het Stoombesluit van toepassing is.
10. Het eerste, derde en zesde lid zijn niet van toepassing op duik- en caissonsystemen met hun toebehoren waarop artikel 6.15a van toepassing is.
11. Het derde lid is niet van toepassing op:
a. hijs- en hefgereedschap waarop artikel 7.20 van toepassing is;
b. containers waarop het Besluit containers van toepassing is.