De ATEX 114 wetgeving (voorheen bekend als ATEX 95), geeft de relevante informatie voor het waarborgen van de veiligheid voor apparaten die bedoeld zijn voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen.
Ook heeft het betrekking op de veiligheids-, controle- en regelvoorzieningen die niet direct in een ontploffingsgevaarlijke zone staan, maar die nodig zijn voor de veilige werking van apparaten en systemen in zo’n dergelijke zone.
Apparaten worden in verschillende groepen ingedeeld, die in de bijbehorende zone gebruikt mag worden. Er zijn 3 verschillende categorieën (1-3), die in zones (0, 1 en 2 voor gas en 20, 21 en 22 voor stof) geplaatst mogen worden. Categorie 1 is de 'zwaarste' en categorie 3 de 'lichtste'.
Eveneens in er een verschil tussen apparaten voor de mijnbouw en ondergrondse werkzaamheden en apparaten die bovengronds gebruikt worden.
Als de juiste categorie bekend is, kunnen de essentiële eisen uit bijlage II gevolgd worden. De bijlage geeft de standaard eisen voor alle apparaten, inclusief een opsplitsing van specifieke eisen voor de verschillende groepen van apparaten. Nadat de eisen zijn toegepast, kan er een conformiteitsbeoordeling plaatsvinden. Bij de ATEX 114 zijn er verschillende modules (bv. module C1, D, F of G) mogelijk, en dit zal per geval apart bekeken moeten worden.
Toepassingsgebied en uitzonderingen van de richtlijn
Deze richtlijn is van toepassing op het volgende, hierna „producten” genoemd:
apparaten en beveiligingssystemen die bedoeld zijn voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen;
veiligheids-, controle- en regelvoorzieningen die bedoeld zijn voor gebruik buiten plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, maar die nodig zijn voor of bijdragen tot de veilige werking van apparaten en beveiligingssystemen met betrekking tot het ontploffingsgevaar;
componenten die bestemd zijn om te worden ingebouwd in de genoemde apparaten en beveiligingssystemen.
Deze richtlijn is niet van toepassing op:
medische hulpmiddelen bedoeld voor gebruik op medisch gebied;
apparaten en beveiligingssystemen wanneer het explosiegevaar uitsluitend te wijten is aan de aanwezigheid van explosieve stoffen of onstabiele chemische stoffen;
apparaten bedoeld voor gebruik in een huiselijke, niet-commerciële sfeer, waar een eventueel explosieve omgeving slechts zelden, en alleen als gevolg van accidentele gaslekken ontstaat;
persoonlijke beschermingsmiddelen die vallen onder Richtlijn 89/686/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de
wetgevingen der lidstaten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen;
zeeschepen en mobiele offshore-installaties alsmede de uitrusting aan boord van deze schepen of installaties;
f) vervoermiddelen, dat wil zeggen voertuigen en aanhangwagens daarvan die uitsluitend zijn bestemd voor het vervoer van personen in de lucht, via het wegen- of spoorwegnet of op het water, en vervoermiddelen, voor zover deze zijn ontworpen voor het vervoer van goederen in de lucht, via het openbare wegen- of spoorwegnet of op het water. Niet uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn zijn voertuigen die bedoeld zijn voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen;
g) apparaten die onder artikel 346, lid 1, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.
Indeling van apparaten (bijlage I)
Ieder apparaat krijgt een categorie indeling, die dan in de bijbehorende zone gebruikt kan worden. Het gebruik van een zwaarde categorie mag altijd. Dit is te lezen in de gebruiksfase richtlijn voor ATEX (1999/92/EG):
“Met name de volgende categorieën apparatuur worden in die zones gebruikt, mits ze geschikt zijn voor gassen, dampen, nevels en/of stof, naar gelang het geval:
In de richtlijn 2014/34/EU staat beschreven wat er bedoeld wordt met de verschillende categorieën. Hierbij is het belangrijk het onderscheid te weten tussen groep I and II:
„apparaten van groep I”: apparaten die bedoeld zijn voor ondergrondse werkzaamheden in mijnen en voor de delen van bovengrondse installaties daarvan waar ten gevolge van mijngas en/of brandbaar stof gevaar kan heersen, bestaande uit de apparaten van de categorieën M 1 en M 2 zoals omschreven in bijlage I;
„apparaten van groep II”: apparaten die bedoeld zijn voor gebruik op andere plaatsen waar ten gevolge van de explosieve omgeving gevaar kan heersen, bestaande uit de categorieën 1, 2 en 3 zoals omschreven in bijlage I;
In de meeste gevallen gaat het dus om apparaten uit groep II (bovengrondse werkzaamheden).
1. Apparaten van groep I (mijnbouw)
a) Apparatencategorie M 1 omvat apparaten die zo zijn ontworpen, en zo nodig van aanvullende speciale beveiligingsmiddelen zijn voorzien, dat zij overeenkomstig de door de fabrikant vastgestelde bedrijfsparameters kunnen werken en een zeer hoog beschermingsniveau bieden.
b) Apparatencategorie M 2 omvat apparaten die zo zijn ontworpen dat zij kunnen werken overeenkomstig de door de fabrikant vastgestelde bedrijfsparameters, die gebaseerd zijn op een hoog beschermingsniveau.
Apparaten van deze categorie moeten voldoen aan de aanvullende eisen van bijlage II, punt 2.0.2.
2. Apparaten van groep II (overig)
a) Apparatencategorie 1 omvat apparaten die zo zijn ontworpen dat zij overeenkomstig de door de fabrikant vastgestelde bedrijfsparameters kunnen werken en een zeer hoog beschermingsniveau bieden.
De apparaten van deze categorie zijn bestemd voor een omgeving die door de aanwezigheid van mengsels van lucht met gas, damp, nevel of stof/lucht-mengsels voortdurend, langdurig of dikwijls explosief is.
De apparaten van deze categorie moeten het vereiste veiligheidsniveau waarborgen, zelfs in geval van een uitzonderlijke storing van het apparaat, en worden gekenmerkt door zodanige beveiligingsmiddelen dat:
- hetzij, indien één van deze beveiligingsmiddelen uitvalt, ten minste een tweede onafhankelijk middel het vereiste veiligheidsniveau waarborgt,
hetzij, indien zich twee onderling onafhankelijke storingen voordoen, het vereiste veiligheidsniveau is gewaarborgd.
Apparaten van deze categorie moeten voldoen aan de aanvullende eisen van bijlage II, punt 2.1.
b) Apparatencategorie 2 omvat apparaten die zo zijn ontworpen dat zij overeenkomstig de door de fabrikant vastgestelde bedrijfsparameters kunnen werken en een hoog beschermingsniveau bieden.
De apparaten van deze categorie zijn bestemd voor een omgeving die door de aanwezigheid van gas, damp, nevel of stof/lucht-mengsels af en toe explosief kan worden.
De beveiligingsmiddelen bij apparaten van deze categorie moeten het vereiste veiligheidsniveau waarborgen, zelfs bij frequente storingen of bij gebreken in de werking van het apparaat waarmee gewoonlijk rekening moet worden gehouden.
Apparaten van deze categorie moeten voldoen aan de aanvullende eisen van bijlage II, punt 2.2.
c) Apparatencategorie 3 omvat apparaten die zo zijn ontworpen dat zij overeenkomstig de door de fabrikant vastgestelde bedrijfsparameters kunnen werken en een normaal beschermingsniveau bieden.
De apparaten van deze categorie zijn bestemd voor een omgeving waarin het weinig waarschijnlijk is dat er door de aanwezigheid van gas, damp, nevel, of stof/lucht-mengsels ontploffingsgevaar heerst en waarin een dergelijk gevaar zich naar alle waarschijnlijkheid slechts zelden voordoet en kort duurt.
De apparaten van deze categorie waarborgen bij normaal bedrijf het vereiste veiligheidsniveau.
Apparaten van deze categorie moeten voldoen aan de aanvullende eisen van bijlage II, punt 2.3.
Conformiteitsbeoordelingsprocedures
1. Voor de beoordeling van de conformiteit van apparaten en, indien nodig, de in artikel 1, lid 1, onder b), bedoelde voorzieningen, gelden de volgende procedures:
a) voor apparaten van de groepen I en II, categorieën M 1 en 1, het EU-typeonderzoek zoals beschreven in bijlage III, in combinatie met een van de volgende procedures:
- conformiteit met het type op basis van kwaliteitsborging van het productieproces zoals beschreven in bijlage IV;
- conformiteit met het type op basis van productkeuring zoals beschreven in bijlage V;
b) voor apparaten van de groepen I en II, categorieën M 2 en 2:
i) voor motoren met inwendige verbranding en elektrische apparaten van deze groepen en categorieën, de procedure van het EU-typeonderzoek zoals beschreven in bijlage III, in combinatie met een van de volgende procedures:
conformiteit met het type op basis van interne productiecontrole plus producttests onder toezicht zoals beschreven in bijlage VI;
conformiteit met het type op basis van productkeuring zoals beschreven in bijlage VII;
ii) voor de overige apparaten van deze groepen en categorieën, de interne productiecontrole zoals beschreven in bijlage VIII en de mededeling van het in bijlage VIII, punt 2, bedoelde technische documentatie aan een aangemelde instantie, die hiervan zo spoedig mogelijk de ontvangst bericht en deze technische documentatie bewaart;
c) voor apparaten van groep II, categorie 3, de interne productiecontrole zoals beschreven in bijlage VIII;
d) voor apparaten van de groepen I en II kan naast de in dit lid, onder a), b) en
c), bedoelde procedures tevens de conformiteit op basis van eenheidskeuring zoals beschreven in bijlage IX worden gevolgd.
2. Voor beveiligingssystemen moet de conformiteit worden beoordeeld overeenkomstig de in lid 1, onder a) of d), bedoelde procedure.
3. De in lid 1 bedoelde procedures zijn van toepassing op de componenten, met uitzondering van het aanbrengen van de CE- markering en de opstelling van de EU-conformiteitsverklaring. Door de fabrikant moet een schriftelijke conformiteitsverklaring worden afgegeven waarin staat dat deze componenten in overeenstemming zijn met de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn; in deze verklaring worden de kenmerken van de componenten vermeld alsmede de voorschriften voor het inbouwen in een apparaat of beveiligingssysteem die van belang zijn voor het voldoen aan de voor bedrijfsklare apparaten of beveiligingssystemen geldende essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van bijlage II.
4. Voor de in bijlage II, punt 1.2.7, bedoelde veiligheidsaspecten kan naast de conformiteitsbeoordelingsprocedures van lid 1 en lid 2 ook de in bijlage VIII bedoelde procedure worden gevolgd.
5. In afwijking van de leden 1, 2 en 4 kunnen de bevoegde autoriteiten op een naar behoren gemotiveerd verzoek toestaan dat op het grondgebied van de betrokken lidstaat producten die geen componenten zijn, in de handel worden gebracht en in bedrijf gesteld zonder dat de in de leden 1, 2 en 4 bedoelde procedures zijn toegepast, indien het gebruik daarvan de veiligheid bevordert.
6. De bescheiden en de briefwisseling betreffende de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures, worden gesteld in een door de betrokken lidstaat bepaalde taal.
dr. Rick Elbersen