/ Home / Veilig werken en inspecties / Inspectie arbeidsmiddelen en installaties / Inspectie hijsgereedschap / Artikelen  

Relatie met wetgeving
hijs- en hefgereedschappen

Op hijs- hefgereedschappen zijn verschillende normen, wetten en besluiten van toepassing. De verschillende (Europese) normen vinden hun basis in de Machine Richtlijn. De definitie van hijsgereedschappen is: niet vast met de machine verbonden onderdelen die tussen de machine en de last worden geplaatst om deze op te nemen. (Machine Richtlijn Bijlage 1, 4.1.1) 

De Machinerichtlijn stelt eisen aan het ontwerp en de bouw van machines. Als bewijs dat een product aan deze richtlijn voldoet dient de fabrikant een CE-markering aan te brengen. De Machinerichtlijn is in de Nederlandse wetgeving op twee plaatsen overgenomen: 
- in de Wet op de Gevaarlijke Werktuigen en 
- in de Warenwet. 
Deze wetgeving is nader uitgewerkt in het Besluit Machines en het Warenwetbesluit Machines. 

Sinds 1-1-1995 zijn fabrikanten van hijs- hefgereedschappen verplicht hun producten te laten voldoen aan deze Machine Richtlijn. Deze Richtlijn geeft o.a. fundamentele veiligheids- en gezondheidsvoorschriften ter vermindering van de aan hijs- of hefverrichtingen verbonden gevaren. Om invulling te geven aan deze Richtlijn zijn voor de diverse hijsgereedschappen verschillende (Europese) normen geschreven. Indien een fabrikant zijn hijs en hefgereedschap volgens deze norm(en) fabriceert mag gesteld worden dat het betreffende product in overeenstemming is met de Machine Richtlijn. 

Daarnaast kennen we voor het gebruik en onderhoud/inspectie voor hijsgereedschappen en klimmaterieel in de "gebruikersfase" in Nederland nog aan aantal aanvullende bepalingen. deze zijn vastgelegd in de Arbowet, dit is een zogenaamde kaderwet en beschrijft ‘dat’ het moet maar geeft niet aan ‘hoe’. In het verlengde van de Arbowet lezen we in het Arbobesluit art. 7.20-lid 3 dat hijs- en hefgereedschap, afhankelijk van het gebruik, regelmatig doch in ieder geval bij het eerste gebruik op de arbeidsplaats en daarna ten minste eenmaal per jaar, door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling op zijn goede staat onderzocht moet worden en zo nodig beproefd. 

Schriftelijke bewijsstukken van de uitgevoerde inspecties zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet. 


Auteur: Rene Bak, Hijs- en Hefconsult